TopTechnisch woordenboekCRI - kleurweergave-index

CRI - kleurweergave-index

De kleurweergave-index is een parameter die alle typen lichtbronnen kan karakteriseren – zowel natuurlijke als kunstmatige. Hij geeft informatie over de mate waarin de betreffende lichtbron de waarneming van kleuren toelaat.

 

Een lichtbron met een CRI die gelijk is aan 0 Ra, geeft monochromatisch licht, namelijk van één kleur. Bij een dergelijke lichtbron is het niet mogelijk om de kleur van het verlichte object waar te nemen. Aangenomen wordt dat daglicht (zonlicht) een CRI heeft die gelijk is aan 100 Ra. Bij dit licht worden de kleuren van de waargenomen objecten het meest natuurlijk weergegeven. Het zonlichtspectrum is steeds constant voor alle kleuren, die krachtig worden uitgezonden. Onder kunstmatige lichtbronnen met een CRI van 100 bevinden zich gloeiverlichtingsbronnen, namelijk gloeilampen en halogeenlampen. In de praktijk worden zij gebruikt als referentiepunt waar alle andere lichtbronnen mee worden vergeleken.

 

De CRI voor een betreffende lichtbron wordt vastgesteld op basis van 14 standaardkleuren die TCS (Test Colour Samples) worden genoemd; maar producenten baseren zich meestal alleen op de eerste 8 (afb. 1).

 

Afb. 1. Palet van de 14 testkleuren TCS: de 8 hoofdkleuren en 6 extra kleuren die zijn geselecteerd door de internationale verlichtingscommissie CIE

 

De kleurstalen – genummerd van TCS1 tot TCS14 – worden achtereenvolgens verlicht door de onderzochte lichtbron. De mate waarin het onderzochte licht wordt gereflecteerd door de testkleur wordt vergeleken met de reflectie van het standaardlicht. Op basis hiervan wordt de kleurweergave-index R bepaald.

 

De kleurtemperatuur van het onderzochte licht en het standaardlicht moet hetzelfde zijn. Het gemiddelde van alle 14 indexen levert de CRI van de onderzochte lichtbron. Voor het standaardlicht zijn de indexen R1–R14 gelijk aan 100. Hoe groter het verschil tussen de reflectie van de vergeleken lichtbronnen bij een concrete TCS-kleur, hoe lager de index. Het resultaat is een lagere CRI-waarde van de lichtbron.

 

Hieronder vindt u een vergelijking van beelden die zijn verlicht door lichtbronnen met verschillende CRI's Het is goed te zien dat het beeld stapsgewijs diepte verliest, en dat de kleuren steeds onnatuurlijker worden (afb. 2).

 

Afb. 2. Foto's die zijn verlicht door licht met verschillende CRI's Van links naar rechts: CRI > 80, CRI > 60, CRI > 40

 

Tab. 1. Geschatte CRI van de betreffende lichtbron

 

Lichtbron CRI
Zon 100
halogeengloeilamp, gloeilamp 100
LED 60-95
TL-buis 85-90
natriumlamp (straatlantaarns) 10-20

Middenklasse led-verlichting (tab. 1) heeft een CRI van 60–80 en hogere kwaliteitsklassen hebben CRI's van 80–95. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het spectrum van een witte led-diode in vergelijking met gloeiverlichting onvolledig is, omdat het is verkregen uit de spectra van de samenstellende kleuren als resultaat van de bouw van de diode. In goedkopere led-diodes ontstaat de kleur wit als resultaat van een vermenging van rood, groen en blauw licht. Tegenwoordig worden in led-diodes luminofoor en fluorescentie toegepast, waardoor zij een CRI hebben op het niveau van 90-95.

 

Het is interessant dat ondanks hun lage kleurweergave-index natriumlampen algemeen worden toegepast als straatverlichting, verlichting van parkeerplaatsen etc. – vanwege de lage kosten van het verkrijgen van een grote lichtstroom. Bovendien heeft de gelige kleur van natriumlampen positieve invloed op het zicht onder slechte weersomstandigheden.

 

De Europese normen voor lichtomstandigheden voor mensen voorzien in een CRI die niet lager is dan 70 – buiten gebouwen, en een CRI van minimaal 80 – voor toepassingen in woningen en kantoren. Uiteraard geldt ook hier: hoe hoger, hoe beter. Een lichtbron met een lage CRI maakt dat een object wordt waargenomen in onnatuurlijke kleuren, waardoor de gemoedstoestand van personen die zich in dat licht bevinden, verslechtert.